Tsjechoslowaakse Wolfhond
|

|
Informatie
|
|
Herkomst
|
In 1955 kruiste men in de voormalige Sowjet-Unie een Duitse Herder met een Karpatische wolvin. Na tien jaar experimenteren met wolf-hond kruisingen en het nageslacht daarvan, kwam men met een gestructureerd plan op tafel om met dit nieuwe ras verder te fokken. Daarbij moesten de bruikbare kwaliteiten van de wolf gecombineerd worden met de gunstige eigenschappen van de hond. Het ras is in 1982 erkend.
|
Algemeen voorkomen
|
Een sterke, tamelijk grote hond die een tikje langer dan hoog is. Hij lijkt op een wolf zowel qua lichaamsvorm als in zijn bewegingen, vacht en kleur.
|
Schofthoogte
|
reuen tenminste 65 cm; teven tenminste 60 cm
|
Gewicht
|
reuen minstens 26 kg; teven minstens 20 kg
|
Vacht
|
De vacht is dicht en hard. Winter en zomervacht verschillen aanzienlijk. In de winter heeft de Tsjechoslowaakse wolfhond een overvloedige ondervacht. De zo ontstane dikke vacht met kraag bedekt ook de buik, de binnenkant van de dijen, het scrotum, de binnenkant van de oren en delen tussen de tenen. Kleuren: geelgrijs tot zilvergrijs met een kenmerkend licht masker. Donkergrijs met masker is eveneens toegestaan.
|
Gebruik
|
Herdershond, werkhond.
|
Gezondheid
|
Geen rasspecifieke gezondheidsproblemen bekend.
|
Aard
|
Zeer actief, levendig, groot uithoudingsvermogen, zachtmoedig met snelle reacties. Vrij van angst en moedig. Achterdochtig, maar zeer trouw aan zijn baas. Hij kan voor vele doeleinden ingezet worden en is bestand tegen allerlei weersomstandigheden. Deze wolfhond schijnt iets steviger en wat feller te zijn dan de in Nederland ontwikkelde Saarlooswolfhond.
|
Bijzonderheden
|
Af en toe borstelen, vooral in de rui.
|
Bron
|
|